ARNAUD EUBELEN
SUPER DAKOTA
NOVEMBER 9, DECEMBER 24, 2024
English text
Het is moeilijk om met een neutrale blik — als zoiets al bestaat — de expositieruimte te betreden. Wanneer ik de trap afloop om de benedenverdieping te bereiken word ik geconfronteerd met een veelheid aan gordijnen, die wellicht haastig zijn opgehangen in een poging omliggende ruis te maskeren. Een verwarrende keuze, aangezien gordijnen allesbehalve neutraal zijn en het bovendien ook niet duidelijk is of dit al dan niet gaat om een bewuste scenografische ingreep van de kunstenaar. Eenmaal ontvlucht uit gordijnland vind ik mij in een smalle gang die uitloopt op een deur, welke de doorgang vormt tussen de twee ruimtes van de expositie. In die smalle gang staat de tafel en stoel. De eerder genoemde aantrekking tot dit ensemble heeft waarschijnlijk iets te maken met de discrepantie tussen de aandoenlijke herkenbaarheid van het alledaagse en de obsessieve manier waarop elke esthetische keuze een zeer doortastende is, uitgevoerd met industriële koelbloedigheid.
In de tweede ruimte is, naast een aantal andere werken, een gedeconstrueerde auto te zien waarover ik bij binnenkomst de mededeling kreeg dat ik erin mocht gaan zitten en muziek kon aanzetten via de aanwezige cd-speler. Aanvankelijk voelt mijn lichaam een aversie tegenover het plaatsnemen in deze installatie. Spijtig dat het kan, dacht ik. Spijtig dat ik me echt in die stoel kan ploffen om mijn vleselijke realiteit in dit werk te drukken. Bezit betekent vaak het einde van het verlangen. Uiteraard deed ik het en greep ik mijn kans om deze installatie tijdelijk uit haar ongenaakbare staat te verlossen. En paradoxaal genoeg bezorgde deze onderwerping aan het script van de maker mij een gevoel van macht en autonomie. Ik kan nu niet enkel mijn eigen ervaring sturen, maar ook die van de getuigende toeschouwers rondom mij. Zij zien mij, onnozel dat ik ben, verdwaasd op die stoel zitten. En ik moet denken aan mensen met VR-brillen op hun neus die spontaan elke vorm van intellect verliezen en transformeren in ontoerekeningsvatbare dwazen. Ondertussen zit ik in een installatie waarvan de maker mij toelaat deze te betreden en zo een inherent onderdeel te laten zijn van het werk. En die ingenomen ruimte is zowel fysiek als mentaal, afgaande van de expliciete duiding in de expositietekst. ‘Being in a car, listening to music, is a fundamental memory — an experience most of us can relate to. Growing up in Brazil, long drives were an important part of my childhood.’ Ondanks deze opgelegde ervaring, waarbij zowel mijn lichaam als mijn geest worden ingezet voor een re-enactment van een subjectieve herinnering, blijf ik in de waan dat ik trouw ben aan mijn zelfbeschikking. En het feit dat het om een auto gaat — het summum van de individuele vrijheid — helpt ongetwijfeld. Deze geveinsde soevereiniteit wordt verder gecultiveerd doordat ik word aangespoord om zelf de muziek te bepalen die speelt. Ik diskjockey graag. In een verlichte bak tussen bestuurders- en passagiersstoel liggen een vijftigtal cd’s klaar om gebruikt te worden. De muziekdragers zijn volledig in lijn met de doorgevoerde esthetiek waarbij elk onderdeel een duidelijke vormelijke keuze is. Ze zijn ontdaan van hun originele doosjes en hebben allemaal een sobere, uniforme esthetiek gekregen. Gereduceerd tot hun gemeenschappelijke eigenschap; de nostalgische ondertoon van een vervlogen tijd, staan ze netjes geordend zoals witte gedenkstenen op een Britse begraafplaats in de Westhoek. Slechts individueel versnippert tot op het onoverkomelijke moment van eeuwige unificatie.